Inzagerecht Inspectie Gezondheidszorg

mei 12, 2017

door Projectie
Hoewel niet onder het kopje controversieel is het onderstaande toch best wel gevoelig. De IGZ heeft sinds 2010 op grond van artikel 39 lid 1 onder b van de Gezondheidswet de bevoegdheid om zonder toestemming van de patiënt patiëntdossiers in te zien. In de aanloop naar die bepaling is daarover flink gediscussieerd. Onderscheiden werden ad-hoc inzien, na een incident, en inzage in het kader van het thematisch toezicht om het handelen van beroepsbeoefenaren  rond een bepaald thema te beoordelen. Een van de toezeggingen van de minister was dat dit laatste dan in het werkplan van de IGZ uitdrukkelijk zou worden benoemd. Rond het opvragen van een groot aantal dossiers bij het thematisch toezicht naar overdracht van patiëntgegevens ontstond eind 2013 rumoer. Dit zou een (disproportionele) inbreuk op het beroepsgeheim zijn. Een commissie onder leiding van professor Hubben oordeelde in 2014, zeer bondig samengevat, dat de bevoegdheid tot inzage inderdaad aanwezig is maar dat voor de toekomst nadere waarborgen wel gewenst zijn. De commissie deed daartoe concrete aanbevelingen. Die zou VWS moeten opvolgen maar daarover niets vernomen, tenzij ik iets heb gemist.

Niet gemist was de brief van de staatsecretaris van VWS over het Beleidskader inzagebevoegdheid patiëntdossiers IGZ (en Inspectie Jeugdzorg). Ook al gaat het daar veeleer over ad-hoc toezicht, niets over de aanbevelingen van de commissie Hubben. Sterker nog, waar de commissie Hubben stelde dat de IGZ geen kopie zou mogen maken van het dossier waar de IGZ inzage in heeft, tenzij daarvoor een specifieke grondslag wordt gecreëerd, stelt dit beleidskader dat dit wel mag. Dat zou dan volgen uit artikel 5:17 Awb. Maar het is zeer de vraag of artikel 5:17 betrekking heeft op bescheiden die onder het beroepsgeheim vallen. Indien wel zou de hele regeling van artikel 39 Gezondheidswet overbodig zijn geweest. Het is iets ingewikkelder maar het apodictische beleidskader maakt het zeker te simpel. Net zoals er staat: “dat IGZ en Inspectie Jeugdzorg daarbij (bij de inzage zonder toestemming) uiterst zorgvuldig te werk gaan en slechts proportioneel gebruik maken van hun bevoegdheden spreekt voor zich”. Niet voor iedereen is dat vanzelfsprekend en de commissie Hubben probeerde ook dit criterium handen en voeten (en daarmee ook tanden) te geven.

Deze inbreng wordt mogelijk niet door iedereen gewaardeerd. Want dat de overheid soms teveel vanuit een machtswoord en niet altijd juridisch verantwoord optreedt, moet je voorzichtig verpakken. Terwijl zulke kanttekeningen als kritische vriend volgens mij nu juist essentieel zijn voor de democratische rechtsstaat.

Overigens is volgens mij alles rond dossier met Kamerstuknummer 33149 (gaat over de IGZ) controversieel. In volgnummer 574 bij dit Kamerstuk werd over het ‘beleidskader’ (van nauwelijks 3 pagina’s) gewag gedaan. Daarmee gaat wat mij betreft ook dit beleidskader even in de bezinningskast. Kan het alleen maar beter van worden. En tot slot voor de goede orde. Ik ben bepaald niet tegen dat inzagerecht van de IGZ.

Deel dit bericht